Verscheidenheid

Overweging in de Trefpuntkerk van de Protestantse Gemeente Glimmen op 26 maart 2016. Gelezen werd 1 Kor. 12: 4-26 (over de gaven van de geest en het ene lichaam) in de vertaling van Huub Oosterhuis. In een gewijzigde vorm ook in de Ekklesia Twente op 19 februari 2017.


Er zijn verschillende begaafdheden,
maar het is dezelfde Geest.
Er zijn vele taken te vervullen,
maar het is dezelfde Heer die onze dienstknecht is.
Er is oneindig veel werk te doen.
Maar het is één God, alles in allen,
die werkt totdat het volbracht is.
In ieder van ons openbaart zich de Geest,
want ieder heeft zijn eigen gaven
om daarmee allen van dienst te zijn.
Aan de één wordt door de Geest,
een woord van wijsheid gegeven;
aan een ander woorden van wetenschap,
uit kracht van dezelfde Geest;
aan een derde, door dezelfde Geest,
het geloof dat bergen verzet;
aan weer anderen schenkt hij het vermogen
om ziekten te genezen, om wonderen te doen.
Ook wekt de Geest in heel verschillende mensen
het visioen van de komende wereld,.
en leert hen onderscheiden wat recht en wat slecht is,
en geeft hen vurige tongen om daarvan te getuigen,
en taal om elkaar te verstaan.
Wij allen zijn tot één lichaam gedoopt.
Wij werden allen gedrenkt met één Geest.
Wij vormen tezamen het lichaam van de Messias
en ieder afzonderlijk zijn wij als ledematen.
En niemand kan zeggen tot een ander:
ik heb je niet nodig:
het oog kan niet zeggen tot de hand:
ik heb je niet nodig;
het hoofd kan niet zeggen tot de voeten:
ik heb je niet nodig.
Wij zijn niet allen toegerust met dezelfde kracht.
Maar God heeft het lichaam zo gemaakt,
dat de minste leden de kostbaarste zijn;
opdat er geen verdeeldheid zou zijn in het lichaam,
maar alle ledematen voor elkaar zouden zorgen in liefde.
Als er één moet lijden,
delen allen in dat lijden;
als één het goed maakt, delen allen in die vreugde.
Zo horen wij dan bij elkaar als de ledematen van één lichaam.
Zo zijn wij het lichaam van de Messias.


Enkele gedachten bij wat we gehoord en gezongen hebben. Geen preek, geen verkondiging, maar een overweging, een zoektocht.

Honderd bloemen mogen bloeien, zongen we. Wat een mooi beeld, zeker nu op deze lentedag – al die bloemen die mogen bloeien, ieder naar zijn eigen aard. Vrolijk en treurig, flemend en eenzaam, op de velden en op de vaalten. En blindelings verstrengeld, allemaal aan elkaar verbonden tot één grote bloemenzee, één groot boeket.
Maar eigenlijk ging het lied natuurlijk niet over bloemen, maar over mensen. Ik houd ervan om, als ik dit lied zing, me voor te stellen over wie het gaat: mensen in mijn eigen omgeving, of bekende mensen die zijn als korenbloemen, papavers, als maretak, flemend om gezien te worden, of als kale jonkers. Mensen in hun verscheidenheid. Alle mensen zijn anders.

Anders – Mensen die anders zijn roepen verschillende gevoelens op. Nieuwsgierigheid misschien. Wie is die ander, hoe leeft die ander, wat denkt en doet die ander? Op televisie zijn reisprogramma’s de laatste jaren enorm in trek. We reizen met Floortje naar het einde van de wereld en met Jelle Brandt Corstius naar de bergen achter Sotsji om mensen te leren kennen die anders zijn dan wij. Programma’s die onze nieuwsgierigheid bevredigen naar hoe mensen anders leven dan wij.
Maar als ze dichtbij komen, roepen mensen die anders zijn niet alleen nieuwsgierigheid op, maar ook argwaan en angst. Ze zijn onbegrijpelijk, ze spreken letterlijk of figuurlijk een andere taal, ze hebben andere gewoontes, andere normen en waarden, een andere, onbekende godsdienst.
Wat je soms vergeet is dat je zelf ook anders ben dan anderen. Dat je ook met jouw eigen gewoontes, voorkeuren en geschiedenis verschilt van anderen. Dat kan een bron van vreugde zijn. Je weet dat er niemand is zoals jij, dat je bijzonder bent. Je mag trots op jezelf zijn. Misschien word je erom gewaardeerd. Maar anders zijn kan ook betekenen dat je buitengesloten of gediscrimineerd of gepest wordt, dat je vereenzaamt, dat je je minderwaardig en verloren gaat voelen.
Alle mensen zijn anders. Onze samenleving lijkt versnipperd. Zoveel smaken, zoveel zinnen. Zoveel overtuigingen, zoveel godsdiensten. Zoveel partijen in debat, vaker tegen elkaar dan met elkaar. En het is verleidelijk om je op te sluiten in je eigen kring en anderen te verketteren. Alle mensen zijn anders dan ik – misschien is dat het gevoel waarin we weer allemaal hetzelfde zijn.

Tolerantie – Hoe ga je om met die verscheidenheid? Het woord dat eerst opkomst is: verdraagzaamheid, tolerantie. De spreekwoordelijke vaderlandse deugd: leven en laten leven. Accepteer dat andere mensen anders zijn, gun ze hun eigen gewoonten en overtuiging. Gun elkaar het licht in de ogen. Met tolerantie is Nederland groot geworden. Herman Pleij schreef er een boek over met de veelzeggende titel: Moet kunnen. En de tweede druk: Moet nog steeds kunnen.
Een van de iconen van die tolerantie is het schilderij De Staalmeesters van Rembrandt. Het is niet zo heel bekend dat deze staalmeesters, de gewichtige vertegenwoordigers van het lakengilde, ook de Nederlandse tolerantie vertegenwoordigen: we zien hier namelijk twee katholieken, een doopsgezinde, een gereformeerde en een remonstrant. En op de achtergrond nog een bediende. Blijkbaar kon dat allemaal heel goed samengaan! Tolerantie.
Maar als je goed kijkt zie je dat die vijf staalmeesters compleet langs elkaar heen kijken. Ze lijken niets met elkaar te maken te hebben. Ze communiceren niet met elkaar. Tolerantie, verdraagzaamheid is mooi, maar het schept geen samen-leving. We verdragen elkaar, maar ieder leeft in zijn eigen cocon.

Waardering – Om samen te leven is meer nodig dan tolerantie. Hans Andreüs schreef in een speels gedichtje: Jij bent zo mooi anders dan ik, ik zou je niet anders dan anders willen. Wie verliefd op een ander is, ziet dat anders-zijn als iets moois, iets wat je niet zo willen missen. Als je je die houding kunt eigen maken, dan zijn we al een stuk verder. Waardering gaat verder dan tolerantie. Tolerantie is: iemand in zijn waarde laten. Waardering is: de eigen waarde van iemand anders zien.
Jij bent zo mooi anders dan ik. Dat klinkt prachtig en ontroerend in een liefdesliedje. Maar het wordt lastiger als je de ander niet direct jouw geliefde is. maar een vreemde snuiter, een buitenbeentje, een vreemdeling, iemand zonder mening die niet nadenkt, een schreeuwlelijk, een lastpost, een leeghoofd.
Het is lastig om dan met Paulus te beamen dat ieder zijn eigen gaven heeft en daarmee allen van dienst kan zijn. Ja, prima als dat mensen zijn met wie je je verwant voelt. Maar kan ik die eigen gaven ook zien in mensen die héél anders zijn dan ik? De tekst van Paulus, over de vele gaven en het éne lichaam, is geschreven in de context van conflicten in de ecclesia van Korinthe, maar we hoeven niet bang te zijn om hem ook buiten die context te lezen.
Ieder heeft zijn eigen gaven. De gaven die Pauls noemt zijn erg geestelijk. Je kunt ze ook wat alledaagser invullen. Aan de een is creativiteit gegeven, aan de ander zorgzaamheid, aan een derde geduld. Sommigen hebben de gave om dwars te zijn en kritisch, anderen de gave om zich in te leven en te troosten. Sommigen hebben een talenknobbel, anderen een wiskundeknobbel, sommigen leren en werken met het hoofd, anderen met de handen. Maar al die gaven komen voort uit de ene geest en ze zijn bedoeld om allen tot dienst te zijn.

Afhankelijkheid – Tolerantie van de eigen wijze van leven van een ander is mooi, waardering voor de gaven van een ander is mooier. Maar in het vervolg van de brief, onze tweede tekst, gaat Paulus verder: we kunnen niet tegen elkaar zeggen: jij mag er zijn, jij hebt jouw eigen waarde, maar ik heb je niet nodig. We hebben elkaar nodig
Ik heb je nodig wordt in onze taal maar al te vaak ironisch gebruikt: “Ja, ik heb je nodig!”– En dan bedoelen we juist dat we de ander kunnen missen als kiespijn. Maar vandaag, in deze viering nemen we die woorden letterlijk: ik heb je nodig, ik kan niet zonder jou, zonder jouw gaven. Die eigen gaven zijn er om allen van dienst te zijn, en we kunnen niet zonder. Tolerantie en waardering scheppen vrede, maar ze ze brengen ons nog niet samen. Het wordt pas samen als we beseffen dat we van elkaar afhankelijk zijn. En als je dat ook willen en durven: van elkaar afhankelijk zijn, van elkaars gaven.
Afhankelijkheid lijkt niet zo te horen bij onze cultuur. We willen juist onafhankelijk zijn, onze eigen keuzes kunnen maken, vrij zijn. Onze eigen gang gaan, zelfstandig zijn. We vinden onderwijs belangrijk, omdat kinderen door goed leren onafhankelijk worden en zelfredzaam (nog zo’n mooi woord).
Maar de vergelijking die Paulus maakt met het menselijk lichaam gaat een andere kant op. De organen van het lichaam kunnen niet onafhankelijk, zonder elkaar functioneren.

Ik googelde op Internet met de zoektermen: afhankelijk en onafhankelijk. Maar ik vond geen pleidooien voor afhankelijkheid. “Afhankelijkheidsrelaties zijn funest,” las ik, en “Onafhankelijkheid is te leren.” In vijf stappen.
Zouden we het misschien om moeten keren? Zouden we niet juist afhankelijkheid moeten leren? Zouden we onszelf niet meer afhankelijk moeten maken van anderen, van de gaven van anderen, van het vertrouwen van anderen? Zo het niet enorm bevrijdend kunnen zijn als je tegen elkaar zou kunnen zeggen: ik heb je nodig, ik kan niet zonder jou.
We worden pas mensen door anderen – dat is dat veelgehoorde maar weinig begrepen begrip Ubuntu. Ik vond woorden van bisschop Tutu: “Iemand met ubuntu […] voelt zich niet bedreigd door het kunnen van anderen omdat hij of zij genoeg zelfvertrouwen put uit de wetenschap dat hij of zij onderdeel is van een groter geheel”
Onafhankelijkheid is te leren, beloven allerlei cursussen en zelfhulpboeken. Maar is afhankelijkheid ook te leren? Heel voorzichtig denk ik: misschien kunnen we dat wel leren van mensen uit sommige andere culturen die onder ons wonen. Dat onafhankelijkheid niet het hoogste goed hoeft te zijn, maar dat wij ook van elkaar afhankelijk mogen zijn, als deel van het grote geheel.
Maar net zoals ik afhankelijk ben van anderen, zijn anderen weer afhankelijk van mij. Ieder heeft zijn eigen gaven om daarmee allen van dienst te zijn. Even tussendoor: toen ik het boekje voor deze viering aan het maken was, maakte ik een typefout. In plaats van Ieder heeft zijn eigen gaven, typte ik: ieder geeft zijn eigen gaven. Misschien had ik het  zo moeten laten staan.
Jij bent zo anders dan ik, maar je hebt je eigen gaven, en ik heb je nodig. Het valt niet mee om dat zomaar tegen elkaar te zeggen. Ja, als je verliefd bent nog wel, of als je in een vertrouwde kring met gelijkgestemden bent. Maar kun je het ook zegen tegen mensen die je helemaal niet ziet zitten? Stel je voor: Geert Wilders en Alexander Pechtold? Christenen en Moslims en atheïsten? Niet verdeeld maar samen? Ik en de mensen met wie ik het moeilijk kan vinden, die me tegenstaan? Niet mensen afsnijden en isoleren, maar mensen verbinden in ubuntu? Wat een opgave!

Troostherstel – Het lied over de tuin dat we straks gaan zingen heeft Herman Verbeek geschreven naar aanleiding van een krantenbericht over vandalen die in een nacht in het centrum van Groningen een rozenperk hadden vernield, zo vertelde hij eens. De rozen in de tuin in de stad worden het symbool voor de mensen die er wonen. En de stad is wel de hele wereld. En wie de rozen afsnijdt, snijdt de mensen in hun ziel, snijdt ze af van elkaar, snijdt ze af van de aarde. Dan is er troostherstel nodig. En een tuinman die de gewonde rozen verbindt en de wonden weer geneest. Maar ook: de rozen met elkaar verbindt tot een veelkleurige bos bloemen. En ook: de rozen weer verbindt met de tuin, de aarde, de stad. Wie die tuinman is? Misschien de tuinman van wie verhaald wordt hoe hij voor de mens een tuin aanlegde in Eden. Misschien de man van wie Maria Magdalena dacht dat hij de tuinman was. Maar het lied gaat verder: misschien moet ik het wel zijn – en jij met mij. Ieder met zijn eigen gaven om daarmee allen van dienst te zijn.