Vrede eten van de morgen
van zover gewaaide adem
wil mijn lichaam, wil mij wijzer
wil mij nog ten goede keren
vrede eten van de vrienden
lijf aan lijf om lief aan tafel
feiten vinden plannen maken
en de daden bij de woorden
vrede eten van te weten
wie zich rijk maakt maakt de armen
rijken hebben lege ogen
armen hebben volle graven
vrede eten van te vasten
weinig is het aller meeste
en het delen is te leren
maakt gelukkig licht van opstaan
vrede eten zal het wezen
volken aan de wereldtafel
eigenhandig rechtgezet want
vrede moet je kunnen eten
Vrede en gerechtigheid vormen een Siamese tweeling. En gerechtigheid gaat verder dan een rechtsstaat: het gaat om een rechtvaardige verdeling van wat de aarde te bieden heeft aan voedsel, grondstoffen, gezondheid en geluk. Ieder wat hij of zij nodig heeft – en liefst nog wat extra’s.
Zoals vaak in de zangen van Herman Verbeek begint het in de morgen, als je ‘vredig’ geniet van je ontbijt en je laat inspireren door ‘van zover gewaaide adem’ om jezelf ten goede te keren.
Met vrienden een vredesbeweging vormen, daarvan zingt het tweede couplet. Samen aan tafel zitten in liefde, en met elkaar bespreken wat er te doen staat. De vredesbeweging krijgt weleens het verwijt dat er te veel gepraat wordt. Maar praten is nodig, niet alleen om feiten te vinden, ook om moed te verzamelen. En de daden bij de woorden te kunnen voegen.
De feiten brengen je tot het besef van de onrechtvaardigheid in onze wereld. Niet zomaar een ongelijke verdeling van welvaart en voedsel, dat zou je nog als een ongelukkig toeval kunnen opvatten. Nee: de ongelijkheid ontstaat door de hebzucht, het eigenbelang. Greed is good, oreert Michael Douglas als Gordon Gekko in de film Wall Street uit 1987. Hebzucht is goed, het is de motor van de evolutie, het leven, de liefde, de economie.
En we zien waar het toe leidt: de onbezielde lege en blinde ogen van de rijken, de ondergang van de armen. Vrede eindigt waar mensen zich rijker willen maken dan ze toekomt en ten koste van alles hun voorsprong willen verdedigen en vergroten. Waar armen worden afgeweerd als ‘gelukzoekers’ die ‘onze’ samenleving ondermijnen (tenzij ze bereid zijn voor een schijntje en onder onterende omstandigheden te werken in de vleesfabrieken, de bouw, de aspergevelden).
Vasten, minderen, genoegen nemen met wat je aan komt waaien, weten dat je met weinig ook gelukkig kan zijn. Daar begint rechtvaardigheid. Daar begint ook vrede.
Het lied eindigt met een visioen, De scheefgezakte wereldtafel wordt rechtgezet. Niet zomaar vanzelf, niet door een hogere macht, maar eigenhandig: door de armen zelf. Want waar geen eten is, zal ook geen vrede zijn.
Informatie over dit lied op Kerkliedwiki