Dat gij het zingt

Herman Verbeek (1936-2013). Groninger, priester, politicus, dichter en zanger. Een bewogen mens die velen wist te bewegen. Met zijn optreden, met zijn woorden, maar vooral met zijn ‘zangen’. Hij was een van de mensen die vanaf de jaren zestig de taal van het Nederlandstalige kerklied heeft vernieuwd. Met Huub Oosterhuis en vele anderen. Binnen die vernieuwing neemt Herman Verbeek een heel eigen plaats in door de thematiek van zijn zangen en zijn eigen(wijze) idioom.
In de meeste parochies en gemeenten zijn die zangen niet bekend. Ze zijn nauwelijks opgenomen in officiële liedbundels, met uitzondering van Zangen van zoeken en zien uit 2015. De onbekendheid van de zangen is wel te begrijpen want ze gaan zelden over God of de Bijbel, en het taalgebruik is niet altijd direct helder. Onbekend maakt onbemind – en in dit geval ongezongen.
In enkele gemeenschappen worden zangen van Herman Verbeek wel graag en veel gezongen. Vooral in kleinere gemeenschappen, vaak aan de rand van de kerk of erbuiten: oecumenische groepen, basisgroepen. Wie ze zingen, herkennen zichzelf erin, hun eigen vragen en twijfels, verwondering en ontroering, hoop en verlangen. Zangen die meegaan door de dag, door de tijd, door het leven.

Het boek is gepresenteerd tijdens een bijeenkomst op 14 oktober 2018 in kerkcentrum De Ark in Groningen. Het eerste exemplaar werd overhandigd aan Hans van Dam, voorzitter van de Stichting Verbeekfonds. Michaël Steehouder hield een inleiding over de zangen van Herman Verbeek, en een projectkoor zong samen met de aanwezigen een keuze uit de liederen uit dit nieuwe boek. De muzikale leiding was in handen van Chris van Bruggen en Anneke van der Heide; de piano werd bespeeld door Peter Rippen. De bijeenkomst werd afgesloten met een korte vesper onder leiding van Chris Fictoor.
Op 27 oktober 2018 werd een lieddag gewijd aan het boek in het Dominicanenklooster in Huissen. Ook nu wordt medewerking verleend door Chris van Bruggen, Anneke van der Heide en Peter Rippen, en opnieuw hield Michaël Steehouder een inleiding.

Parochies, gemeenten en andere organisaties die iets met de zangen of de andere nagelaten teksten van Herman Verbeek willen doen (lieddag, leesgroep, leerhuis) kunnen contact opnemen met Chris van Bruggen en/of Michaël Steehouder.


Onderstaande samenvatting verscheen in de Protestantse kerkbode van de provincie Groningen op 14 oktober 2018.

Hij was een markante Groninger: Herman Verbeek. Priester, politicus, dichter en componist. Vijf jaar na zijn overlijden is een boek verschenen met nagelaten werk: overwegingen en liederen – die hij het liefst zangen noemde. Het boek met de veelzeggende titel Dat gij het zingt, is samengesteld en geredigeerd door Chris van Bruggen en Michaël Steehouder. Van Bruggen is als cantor verbonden aan de PKN gemeente in Glimmen en aan de PKN-gemeente De Ark in Groningen. Steehouder is emeritus hoogleraar Communicatiewetenschap en zelf dichter van kerkliederen.

Maak het warm
Onder deze titel geeft Michaël Steehouder een inleiding over de liturgische context, de thematiek, de taal en de muziek van Verbeeks zangen. Wie vertrouwd is met kerkliederen – ook met moderne als die van Huub Oosterhuis, Sytze de Vries en anderen – zal weinig vertrouwds herkennen in de zangen van Herman Verbeek. De Bijbel komt er niet of nauwelijks in voor, hooguit in terloopse verwijzingen. Geen God, Christus, Heilige Geest, Kerk, Hemel, Hiernamaals. Alle aandacht gaat uit naar de mens en de aarde. En er is volop ruimte voor het niet-weten. Als de zangen van Herman Verbeek kerkliederen zijn, dan zijn het seculiere kerkliederen. Ze passen eerder in vrijzinnige vieringen of zelfs ‘vieringen voor ongelovigen’ dan in meer traditionele kerkdiensten.
Een belangrijk thema in de zangen van Herman Verbeek is de omkeer van het grote, machtige, naar het kleine. De gewone mens staat centraal. Verbeek zingt niet van de hemel, maar van de aarde. Eerbied voor moeder aarde, waaruit alle leven voortkomt. En binnen die aarde ligt de tuin: het kleine stukje aarde waar je als mens in mag leven en waar het verantwoordelijk voor mag zijn.
Ondanks de onmiskenbare maatschappelijke, soms ronduit politieke inhoud, dringen de liederen van Verbeek niets op, laat Steehouder zien. Ze zijn eerder meditatief, beschouwend. Kenmerkend is de gestalte van de monnik. Niet in letterlijke zin als kloosterling, maar als beeld. In ieder van ons schuilt een monnik die met aandacht en eerbied schouwt naar de aarde en de mensen.
Niet alleen de thematiek van Verbeek komt aan de orde, ook zijn taal. Verbeek ‘speelt’ met nieuwe woorden, met zinspelingen, met herhalingen. Zijn taal is soms wat raadselachtig, maar dat ziet Steehouder vooral als een uitnodiging om (als een monnik) langzaam te ontdekken wat er gezegd wordt, en het jezelf eigen te maken.
Uiteraard komt ook de muziek van Verbeek aan de orde. Die is voornamelijk ontstaan in Groningen, in de Citygroep en de basisgemeente De Vier Handen, waar Chris Fictoor de belangrijkste componist was, en later in de eveneens oecumenische Pepergasthuisgemeente, waar Chris van Bruggen, Anneke van der Heide en Peter Rippen tekenden voor veel composities. Daarnaast zijn er zangen waarvoor Verbeek zelf de muziek schreef, en maakte hij dankbaar gebruik van melodieën uit de Anglicaanse traditie.

Overwegingen
Het tweede deel van het boek bevat achttien overwegingen (preken) die Verbeek  in de laatste tien jaar van zijn leven heeft gehouden, meestal in de Pepergasthuisgemeente in Groningen. Ze worden steeds gevolgd door een bijpassend lied, meestal speciaal bij die preek geschreven.
Wat opvalt is de speelse manier waarop de boodschap gebracht wordt. Hoezeer het ook gaat om de ‘grote dingen’, Herman Verbeek slaagt er altijd in die te verbinden met het kleine, alledaagse. Persoonlijke anekdotes – vaak met de nodige humor – vormen de aanloop tot diepzinnige gedachten. Vaak is te proeven hoe Verbeek zelf geworsteld heeft met de vragen die hij aan de orde stelt en hoe hij emotioneel geraakt werd. Zijn Groningse achtergrond is dikwijls voelbaar. Zoals in het verhaal over de wijze Pait Laffers. “n Ol Grunneger laandarbaider, ien Paiderboeren. Verstoa-je n beetje Grunnegers? De mooiste toal op wereld? Of mout ik t vertoalen?” Van Pait leerde hij om niet (alleen) naar God te zoeken, maar vooral met aandacht, eerbied en dankbaarheid naar de aarde te kijken, de tuin in de ondergaande zon.
De liederen in dit hoofdstuk zijn soms een samenvatting van de overweging, maar soms staan ze er wat losser van, of werken ze één element uit de overweging uit. Een bijzondere combinatie is de laatste overweging waar onder de (on-Verbeekse) titel Godlof! gesproken wordt over psalm 150, gevolgd door het lied Wordt stil mijn ziel. Een typisch Verbeekse confrontatie van twee uitersten.

Bijbelse mythen
Voor Herman Verbeek gaat religie niet over God, Jezus, geloofswaarden en rituelen, maar over mensen. Mensen die in staat zijn hun vragen en twijfels, hun gedachten en emoties over leven en dood, goed en kwaad, te verwoorden en te beleven in mythen en rituelen. Die mythen zijn geen ‘Goddelijke openbaring’ maar ze zijn door mensen geschapen en doorgegeven.
In de jaren voor zijn dood werkte Verbeek aan een boek waarin hij vanuit dat perspectief wilde kijken naar Bijbelse verhalen en wijsheden. Het boek is er nooit gekomen, maar in zijn nalatenschap bevonden zich wel een aantal fragmenten, die de redacteuren zo boeiend vonden dat ze er achttien in dit boek wilden opnemen. Veel fragmenten worden weer gevolgd door een liedtekst, meestal (nog) zonder melodie.
Een bijzonder fragment, dat als laatste is opgenomen, is een tekst waarin Verbeek ingaat op de weerstand die zijn benadering oproept bij veel gelovigen. Vooral zijn opvatting dat God, Jezus, de apostelen geen werkelijke personen zijn maar hoofdpersonen in mythen. “Als dit waar is, valt er niets meer te geloven,” noteert hij uit de mond van mensen die met hem in gesprek waren. En dat was nog maar een van de vriendelijkste reacties.
Verbeek toont veel begrip voor de mensen die zo reageren. De verwijten zijn oprecht en grijpen hem aan, schrijft hij. Maar hij vraagt tegelijk om begrip en erkenning voor zijn eigen ervaring “dat de waarheid van een Jezus die niet bestaan heeft, ook bevrijdend kan zijn.” En zijn slotwoorden: “Voor het recht zijn, goed zijn, licht, liefde. Dat is het enige en echte wonder. En dat bestond en bestaat werkelijk. Het gebeurt steeds weer.”

Nieuwe zangen
Het laatste deel van Dat gij het zingt bevat 43 niet eerder gepubliceerde liederen, meestal met muziek van Chris van Bruggen en Peter Rippen. Een aantal composities is speciaal voor deze uitgave gecomponeerd. Er zijn liederen voor kernmomenten in de liturgie (opening, litanie, opening van de schrift), voor bepaalde momenten in het jaar, voor dood, huwelijk en uitvaart. Er zijn ook zangen bij fragmenten uit het boek Handelingen die werden geschreven, gecomponeerd en gezongen in vieringen in de Pepergasthuisgemeente. Heel bijzonder (en waarschijnlijk uniek in het kerkliederenrepertoire) is het laatste lied Leg mij nu neer dat in feite een gezongen euthanasieverzoek is. We kunnen ons uitvaarten voorstellen waarin het met respect en dankbaarheid gezongen kan worden.

Zingen
Dat gij het zingt is te lezen als een verkenningstocht in het werk van Herman Verbeek. Maar de échte kennismaking komt pas als je de zangen ook zingt. Bij het boek is en CD gevoegd met een aantal liederen die in het boek besproken worden (waaronder één van de nieuwe, de ‘titelsong’). Om in stilte met aandacht te beluisteren. Maar vooral om te zingen.


Herman Verbeek (2018): Dat gij het zingt. Nagelaten zangen en overwegingen. Onder redactie van Chris van Bruggen en Michaël Steehouder. Gorinchem: Theologische uitgeverij Narratio. ISBN: 978 90 5263 4487 Prijs: €25.