Inclusieve kerkliederen

Een kerklied wordt in principe samen gezongen. Er kan een rol zijn voor een voorzanger of een koor, maar het wezen is dat iedereen het meezingt, ook al zullen er zijn die hun mond houden. Samen zingen maakt van individuen met uiteenlopende achtergronden, ervaringen, gevoelens en geloofsbelevingen tot een eenheid, een gemeenschap. Veel stemmen worden verenigd in één lied. Een lied dat niemand uitsluit.
Wil een lied iedereen in die eenheid betrekken, dan is inclusiviteit nodig. Een inhoud en een taal die ruimte geeft aan ieder. Dat is niet eenvoudig. En het luistert nauw, zeker in onze tijd. Hoeveel maatschappelijk debat gaat er niet over het in- en uitsluiten van mensen op grond van huiskleur, seksuele geaardheid, geslacht, opleiding, inkomen, en wat al niet. En onze taal zit vol met woorden en uitdrukkingen die al snel tot een gevoel van uitsluiting kunnen leiden bij wie daar gevoelig voor is.

Wat er mis kan gaan

Een paar voorbeelden van hedendaags kerkliederen die – onbedoeld – mensen uitsluiten en daarom voor sommigen moeilijk of niet mee te zingen zijn. Meestal ligt het in een enkele zin, een enkel woord.

Een veelbesproken steen des aanstoots is de het lied De Heer heeft mij gezien van Huub Oosterhuis, onder meer vanwege de zinsnede “Hij doet met ons, hij gaat ons in en uit.” Niet zozeer om de erotische associatie op zichzelf, maar vanwege de mannelijke suprematie die je erin kunt proeven. Een beeld dat onverteerbaar is voor slachtoffers van seksueel misbruik – en voor wie zich met hen verbonden voelt. Het lied is vanwege dit bezwaar niet opgenomen in het nieuwe Liedboek van 2013. Oosterhuis heeft ooit geweigerd die tekst te veranderen “want als een lied eenmaal af is, dan is het af”. Overigens heeft hij in andere liederen wel degelijk veranderingen aangebracht;  bijvoorbeeld in het lied Ik sta voor u in leegte en gemis, waar in de zin  “wil alle liefde aan uw zoon besteden” het woord zoon vervangen is door mens.

Op de website Nieuwwij uitte de Remonstrantse theoloog Tom Mikkers bezwaar tegen het lied Jeruzalem mijn vaderstad van Willem Barnard. De dichter probeerde de stoet van heiligen uit het oorspronkelijke Engelse lied te actualiseren met onder andere de een couplet over De negers met hun loftrompet, / de joden met hun ster […]. “Waarschijnlijk met de beste bedoelingen heeft hij hij zich hier bediend van beelden en woorden waarvan je – zeker tegen het licht van het felle antiracismedebat – niet anders kunt dan concluderen dat we hiervan af moeten. Dit soort liederen kun je gewoon niet meer zingen, ” aldus Mikkers. In reacties op dit betoog werd onder meer betoogd dat de regels opgevat moeten worden als actuele voorbeelden van mensen die eeuwenlang zijn vervolgd, maar vooraan gezet worden in het visioen van het ‘nieuwe Jeruzalem’. Daartegenover kun je ook aanvoeren dat een lied dat zo’n uitleg behoeft, minder geschikt is als kerklied.

In de jaren zestig werd de volgende idealistische tekst vaak en graag gezongen door jongerenkoren: “Mensen geeft elkaar de hand, / liefde kent geen rang of stand, / zwart of wit of arm of rijk, / in ons hart zijn wij gelijk.” Ik zong het zelf ook mee. Totdat ik me realiseerde dat de tekst eigenlijk alleen gezongen kan worden door mensen die aan de ‘gunstige’ kant van de tegenpolen staan: mensen die zelf wit en rijk zijn. Zwarte en arme mensen zingen het niet mee. Bovendien: de belijdenis dat wij in ons hart allemaal gelijk zijn, sluit al makkelijk de ogen voor het feit dat we dat in de alledaagse realiteit helemaal niet zijn. Kortom: een lied dat niet meer over mijn lippen zal komen.

Chris Fictoor dichtte in het lied Vind je liefde: “Voel je vriendschap in een kring, / leef haar voor, wil haar verbinden. / Maar zie ook wie eenzaam staan, / sluit niet uit hun weg te vinden.” Een lied met een onmiskenbaar positieve oproep tot compassie. Maar mensen die zich eenzaam voelen, zullen zich met deze regels niet opgenomen gaan voelen in de kring van zangers. Het gaat over hen zonder hen.

Een voorbeeld uit mijn eigen werk. In het lied Mens is van warme aarde – een reflectie op het scheppingsverhaal – schreef ik: “[…] mens is tot mens gekomen, / is man en vrouw, is vruchtbaarheid, / mag van de toekomst dromen.” Iemand die homo was en kinderloos, liet me weten zich bij deze regels buitengesloten te voelen. Het verraste me, ik was me het niet bewust geweest en had het zeker niet bedoeld, maar ik begreep hem wel.

In discussies over discriminatie hoor je nogal eens dat zulke reacties overgevoelig zijn. dat je niet op alle slakken zout moet leggen, en dat het om details gaat. Bovendien gaat het in kerkliederen om poëzie, waarin je niet alles letterlijk moet lezen. En er wordt veel goed gemaakt door het gezamenlijk zingen waarin je wordt meegenomen in de gemeenschap en helemaal niet wordt uitgesloten. Ik heb de neiging om niet al te snel mee te gaan in dit soort reacties. Uiteindelijk is niet de – ongetwijfeld goede – bedoeling doorslaggevend, maar het effect dat de tekst heeft op degene die wordt uitgenodigd hem te zingen.

Vrouwenliederen

Vooral vanaf de jaren tachtig is er een sterke beweging die in de (feministische) theologie en de kerkelijke praktijk het perspectief van vrouwen naar voren heeft gebracht. Ook in kerkliederen gebeurde dat. Veel bijval kregen bijvoorbeeld de bundels Eva’s lied I en II. Zij inspireerden vrouwelijke tekstdichters en componisten, die inmiddels een stevige (zij het nog lang niet gelijkwaardige) plaats hebben in het repertoire. Recenter is de bundel Als daar muziek voor is met bijbehorende CD’s, uitgegeven door het Nieuw Liedfonds dat zich tot doel stelt de stem van vrouwen in de liturgie te laten klinken.
De ‘vrouwenliederen’ uit de beginjaren doen soms geforceerd aan in het gebruik van als vrouwelijk beschouwde beelden en woorden, en vooral soms met de idealisering van het vrouw-zijn:  “Zing van de vrouwen / zij durven het leven aan / doden geen kind’ren / maar laten hen voortbestaan” (EL2, 4). Het lastige is dat aan vrouwen hier eigenschappen worden toegekend die niet voor alle vrouwen opgaan en die ook niet exclusief aan vrouwen zijn voorbehouden. Een vergelijkbare stigmatisering vinden we in het lied Magnificat van Herman Verbeek, dat  in het derde couplet zingt: “Mannen willen als de hemel,/ vrouwen zijn de aarde trouw: Magnificat.” De ironie wil dat liederen die emancipatorisch bedoeld zijn, soms onbedoeld leiden tot stereotypie en stigmatisering.

Hoe dan wel?

Hoe worden teksten inclusief, liefst zonder geforceerde uitdrukkingen en omslachtige formuleringen? Het belangrijkste is natuurlijk dat de strekking en inhoud van de tekst zelf inclusief is. Met teksten waarin ‘soorten’ mensen worden genoemd lopen al gauw het risico dat één van die soorten zich uitgesloten voelt. De Joden en de negers uit het lied van Willem Barnard zijn daar een sprekend voorbeeld van. De man en vrouw uit mijn lied Mens is van warme aarde eveneens: transgenders en nogenders worden buitengesloten.

Weglaten – Huub Oosterhuis heeft in verschillende liederen correcties toegepast waarin hij de schijn van verdeeldheid en buitensluiting probeerde weg te nemen. Zo stond in de oorspronkelijke tekst van het Lied van de Stad als achtste couplet:

Leven is liefde doen,
gaan in het oude spoor:
mensen zijn vader en zoon
en dat gaat maar door.

Het eenzijdig-mannelijke van vader en zoon riep vanzelfsprekend weerstand op. In een latere versie verving Oosterhuis de betreffende regel daarom door: “moeder en vader, zoon, dochter, de eeuwen door” (met een wat geforceerd vooropzetten van de moeder waardoor een chiasme van de mannelijke en vrouwelijke gezinsleden ontstaat, en een ritme waarbij het woord zoon haast wegvalt). Weer later werd het: “mensen zijn ouder en kind en dat gaat maar door.” Neutraler, maar minder poëtisch. En weer later is het couplet in zijn geheel weggelaten.

Open laten – In sommige teksten wordt niet beweerd of verkondigd, maar wordt een mogelijkheid uitgedrukt. De toon is niet stellig maar voorzichtig, vragend. De tekst zegt niet hoe of wat er is, maar wat er kan zijn en hoe het kan zijn. Niet per se hier nu bij jouzelf, maar misschien ooit bij sommigen. Liederen die bijvoorbeeld beginnen met een voorwaardelijke bijzin: Als alles stilte wordt – Als de dag niet meer glanst – Als je niet alleen kunt slapen. Ik schreef een lied met als eerste couplet:

Is onze toekomst vastgelopen,
zien wij geen licht en redding meer,
geen rechte weg om op te lopen,
daalt donker op de aarde neer —
breek jij dan in ons leven binnen,
zeg jij ons nieuwe toekomst aan,
doe jij ons dan opnieuw beginnen,
roep jij ons om jouw weg te gaan.

De tekst stelt niet dat de toekomst (nu, hier) is vastgelopen, maar verwoordt de mogelijkheid dat het zo is of dat het ooit  met ons gaat gebeuren. De tekst spreekt ook niet de zekerheid op dat ‘jij’ er nu een eind aan maakt, maar vraagt (of bidt) dat het zo zal zijn. Op die manier sluit de tekst niemand uit en dringt de tekst niets op – hoopte ik.

Variëren – Ik houd van liederen waarin een veelheid aan beelden wordt gebruikt rond een inhoudelijk kern. Zo’n opsomming scherpt ruimte voor variatie waardoor iedereen in de zingende gemeenschap wel iets zal herkennen, iets zal vinden wat het hart raakt. Zo bevat mijn Danklied een opsomming van ervaringen waar je dankbaar voor mag zijn. Herman Verbeek somde in Als je brood deelt een reeks betekenissen op van het delen van brood. Zit er ergens in zo’n opsomming een element dat weerstand wekt, dat wordt gevoeld als uitsluiting, dan wordt dat (hopelijk) goed gemaakt door andere elementen waarin je wel, misschien zelfs bij uitstek, jezelf, je eigen ervaringen en gevoelens herkent. Juist de verscheidenheid schept eenheid.

Grondhouding – Er zijn talloze manieren waarop mensen zich door de tekst van een lied buitengesloten kunnen worden – en er zijn talloze manieren om dat te voorkomen. Het belangrijkste lijkt me de grondhouding van de tekstdichter. Steeds meer ben ik me ervan bewust geworden dat ik als tekstdichter mijn woorden in de mond van anderen leg – dat van de zangers gevraagd wordt om mijn woorden te zingen alsof het de hunne zijn. Een lied is geen verkondiging, het gaat niet om dogma of traditie, maar om de zingende gemeente, zo meerstemmig en verscheiden als zij is.