Psalm 1 zingen

In de Kerkliedwiki staan maar liefst negen berijmde versies van palm 1; daarnaast nog eens drie onberijmde versies en zes ‘psalmliederen’ – vrije en/of ingekorte versies van de psalm. Daarnaast worden nog vier liederen ‘bij’ de psalm genoemd – liederen die sterk door de psalm zijn geïnspireerd. En die opsomming is nog niet eens compleet voor alle Nederlandse versies en varianten van Psalm 1.
Hoe maak je een keuze als je die psalm in een dienst wilt (laten) zingen? Om te beginnen: elke versie van psalm 1 is een hertaling van de Hebreeuwse tekst, en dus niet meer dan een benadering van het origineel. Wie zeer dicht bij dat origineel wil blijven, zal wellicht kiezen voor de versie van Piet Oussoren in zijn Naardense Bijbel, te zingen in de stijl van de Engelse chants:

Zalig is de man
die niet meeging in de plannen van de bozen;
op de weg van de zondaars niet is blijven staan,
op de zetels van de protsers niet ging zitten!
Nee, zijn verlangen is de lering van de HEER,
dag en nacht spelt hij zijn Torah.

Vertrouwder is, althans in de kerken van de reformatie, het zingen van een berijmde versie. Bijvoorbeeld die uit het ‘oude’ Liedboek voor de kerken (1973), te zingen op een geliefde melodie (Straatsburg 1539/Genève 1551)

Gezegend hij, die in der bozen raad
niet wandelt, noch met goddelozen gaat,
noch zich door spotters in de kring laat noden,
waar ieder lacht met God en zijn geboden,
maar die aan ’s HEREN wet zijn vreugde heeft
en dag en nacht met zijn geboden leeft.

De taal van deze berijming is archaïsch. De uitdrukking in der bozen raad wandelen is niet alleen ouderwets, maar ook lastig te begrijpen. Het woord spotters heeft voor de hedendaagse gelovige een heel andere betekenis dan het in de Bijbel heeft. Noden is een ander woord voor uitnodigen, maar dat zullen weinigen herkennen. Door dit taalgebruik is deze psalmberijming eigenlijk alleen te zingen door mensen met een brede woordenschat, insiders die stevig in de traditie staan en vertrouwd zijn met de kerkelijke geheimtaal.
Niet alleen de tekst, ook de melodie wordt door velen als ouderwets en plechtstatig aangevoeld. Daarbij komt nog dat de melodie aan het eind van de eerste regel een voorlopige afsluiting (op de grondtoon) heeft, terwijl de tekst in de tweede regel direct doorloopt (enjambement). Als je niet al te precies leest zou je kunnen denken dat de psalmist iets tegen wandelen heeft! Tekst en melodie passen niet helemaal logisch op elkaar.

Een andere mogelijkheid is de (niet strofische) vertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyden. Deze is gebruikt voor de beurtzang die te vinden is in Gezangen voor liturgie:

Gelukkig de man die niet treedt
in het overleg van de bozen,
op de weg van de schenders geen voet zet,
niet zit in de kring van de spotters,
die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit,
zijn wet overpeinst dag en nacht.

Maar echt hedendaags Nederlands is ook deze tekst niet; de goddelozen zijn schenders geworden en de spotters zijn gebleven. Sterker nog: vreugde beleven is nu het erg ouderwetse (en voor de meeste mensen onbekende) vermeien geworden. De muziek van Willem Vogel is wel heel wat moderner dan die uit het Liedboek, met name door het ritme: een driedelige maat met zelfs hier en daar een syncoop.
Inmiddels hebben we drie muzikale genres gehad: de chant van Oussoren, de strofische melodie van het Liedboek en de beurtzang in de Gezangen voor liturgie. De keuze van het muzikale genre is niet zomaar toevallig. Een strofische melodie vereist een opdeling van de tekst in min of meer afgeronde coupletten van steeds evenveel regels in een vast metrum en met rijm. Het kan niet anders of de tekst moet daarmee behoorlijk afwijken van de grondtekst. De twee andere genres stellen minder eisen aan de vorm van de tekst, hoewel een zeker ritme (met ‘heffingen’) het zingen ten goed komt. De beurtzang heeft een refrein waardoor de afwisseling van voorzang en samenzang voor de hand ligt. De tekst van het refrein, al dan niet ontleend aan de psalm zelf, vat (als het goed is) de kerngedachte van de psalm samen.

Het Nieuwe liedboek (2013) geeft naast de eerdere tekst uit het oude Liedboek een hertaling van de psalm van de hand van Fred Kalis, gezongen als beurtzang op muziek van Bert Matter.

Gelukkig is de mens
die niet wegloopt met raad van kwaadwilligen,
die niet staat op de weg der slechten,
die niet zit bij al wie schamperen,
maar die geniet van de wet van de Heer,
haar wikt en weeg dag en nacht.

Helemaal in de tijdgeest is de genderneutraliteit van deze versie: de man is een mens geworden. Het vinden van een aansprekend woord voor de spotters is blijkbaar erg lastig: alwie schamperen is niet echt een treffende verwoording.

Heel anders klinkt de vrijere (en ingekorte) versie in het Psalm 1-gezang van Huub Oosterhuis (Verzameld Liedboek p.6):

Gelukkig ben je, mens
als je niet meedoet met onrecht,
niet lacht om God en gebod –
als je zijn woorden hoort en overweegt.

Dit is hedendaags Nederlands, zonder meer, geen theologische geheimtaal. En de zinsnede niet lacht om God en gebod heeft een mooie dubbelzinnigheid: je kunt hem letterlijk opvatten, maar in je achterhoofd speelt ook de uitdrukking: je niets van God en gebod aantrekken – onverschillig je eigen gang gaan. Maar Oosterhuis doet nog meer: hij vervangt het betogend perspectief naar een aanspreking: je. Het gaat niet over iemand anders, maar over jouzelf. En hij concretiseert der bozen raad in een maatschappelijk verschijnsel: onrecht. Dat laatste betekent in feite dat de vertaling van Oosterhuis uitgaat van een bepaalde interpretatie van psalm 1. Overigens – dat doen de andere bewerkingen ook, maar misschien minder uitgesproken.

Nog concreter en beeldender is de latere versie van Oosterhuis in Psalm 1 Vrij (Verzameld liedboek p.8):

Goed is dat je niet doet wat slecht is
niet achter oplichters aanloopt
niet met Ploert en Schender heult,
[…] Goed is dat goede woorden overweegt en wil:
Heb je naaste lief die is als jij,
de vluchteling, de arme, doe hen recht.

De goddelozen zijn hier de oplichters en ze krijgen een naam: Ploert en Schender. Die namen doen voor velen misschien afbreuk aan de tekst; ze veroorzaken een stijlbreuk. Maar het meest radicaal is de wijze waarop de vreugde aan s’ HEREN wet hier wordt geconcretiseerd in liefhebben van de naaste en recht doen aan vluchteling en arme.

In Zangen van zoeken en zien (211) is gekozen voor een tekst van Sieds Prins onder de titel Als een boom ben je. Die versie komt weer dichter bij de oude vertaling dan de twee teksten van Oosterhuis:

Geluk wacht jou als je
niet opgaat in de waan van de dag,
op de weg van wie kapot maakt geen voet zet,
niet zit in de kring van spotters.
Geluk wacht jou als je
geniet van de weg die de eeuwige wijst
en die beproeft bij dag en bij nacht.

De bozen zijn hier mensen die opgaan in de waan van de dag ; de goddelozen zijn mensen die (iets, alles?) kapot maken, en de spotters zijn gebleven. Opvallend is ook dat deze vertaling meer naar de toekomst verwijst dan naar het heden. Niet: gelukkig ben je maar: geluk wacht jou. Ook valt op dat in deze bewerking de woorden ontbreken; ze hebben plaats gemaakt voor de weg die de eeuwige wijst.

Tot nu toe hadden we te maken met gezangen die in principe bedoeld zijn als (al dan niet vrije) vertaling van de psalm. Maar we kunnen in een dienst ook kiezen voor een lied dat de de psalm verwoordt zonder de oorspronkelijke tekst op de voet te volgen. In Een kring van mensen (1990) publiceerde ik bijvoorbeeld een lied ‘naar psalm 1’ met muziek van Jan Vermulst:

Gelukkig mensen die niet gaan
de weg van kwaad tot erger,
maar tegenover alle waan
hun zachtheid niet verbergen.
Gelukkig wie het goede zoekt,
tot bloei zal komen wat je doet.

En als onderdeel van mijn Pinkstercantate Een taal van liefde schreef ik een tekst waarop Chris van Bruggen een recitatief componeerde:

Zegen is een mens
die niet gaat de weg
van kwaad tot erger,
die niet galmt als een blaaskaak
maar wikt en weegt
op goedheid uit,

Je hoeft niet per se de psalm zelf te zingen, al dan niet in een vrije bewerking. Een andere mogelijkheid is een lied te kiezen dat de grondgedachte van de psalm op een andere manier verwoordt. Kees Waaijman schrijft daarover (In Psalmschrift deel 1):

Psalm 1 brengt twee levenswijzen naar voren: de ‘weg van de bewarenden’ en de ‘weg van de doemenden’. De weg van de bewarenden wordt bewandeld door mensen die de ‘waarheid’ bevorderen, hun naaste in zijn ‘waarde’ laten, de dingen om hen heen ‘waar’borgen. […] De weg van de doemenden wordt bewandeld door mensen die systematisch het leven en samenleven afbreken: meineed, moord en uitbuiting. In kringen van onrecht zweren zij samen, bereiden aanslagen voor, dollen met het recht. De bewarenden zijn vruchtbare bomen, de doemenden zijn wegwaaiend stof.

Waaijman schrijft daarbij een litanie (Zangen van zoeken en zien 248) waarin hij speelt met die twee wegen. Een weg is iets waarover je je beweegt: weg van de doem, op weg naar bewaring. Geleid door een God die mensen beweegt omdat hij om mensen bewogen is.

Jij om mensen bewogen!

Uit ongenadig machtsspel beweeg ons.
Uit de kringloop van het kwaad beweeg ons.
Uit losgeslagen waan beweeg ons.

In het wezen van jouw woord beweeg ons.
In jouw levengevend spoor beweeg ons.
In de weg van jouw bewaring beweeg ons.

Jij om mensen bewogen!

Een vergelijkbare strekking heeft mijn lied Armen en patsers (Zangen van Zoeken en Zien 419) dat eindig met een drieregelige ‘samenvatting’, gezongen als kanon:

De weg van de patsers loopt dood.
De stem van de armen gehoord.
Er zijn er die zoeken naar God.

De tegenstelling tussen de ‘bewarenden’ en de ‘doemenden’ wordt in de psalm vergeleken met een bbom: de ‘bewarende’ is als een boom aan het water die groen is en vriuchten draagt, de ‘doemenden’ verwaaien als dorre bladeren. Huub Oosterhuis neemt dat beeld over in zijn lied Psalm van David. Wat doe je als de storm komt?

Staan in winterlicht twee bomen
stram gelaten kaal wanhopig.
Horen zij de storm aankomen
sluit de een zijn oren, ogen,
wordt een zwaluw in zijn dromen.
Grijpt de ander met zijn wortels
in nog onderaardser donker
naar nog dieper waterstromen.

Het is duidelijk: wie in een dienst Psalm 1 wil laten klinken, kan veel kanten op. Is de gemeente bestand tegen de geheimtaal van de kerkelijke traditie, of kies je voor ‘ontplechtiging en vervlotting’? Wil je dicht bij de oorspronkelijke Bijbeltekst blijven, of gaat het je vooral om de hoofdgedachte? Wil je de oude (en wellicht vertrouwde) 16e-eeuwse melodie gebruiken, of kies je voor iets nieuws/anders? Vragen die je je niet alleen bij zo’n psalm moet stellen, maar bij elk lied dat je gaat zingen in een kerkdienst.