Verandering

Ingekorte versie van mijn overweging in de viering van de Ekklesia Twente op 18 december 2016. Gelezen werd Lucas 1: 26-55 (de aankondiging van de geboorte van Jezus aan Maria en het bezoek van Maria aan Elizabet – met het Magnificat).


Ik ben geen kenner van Nobelprijswinnaar Bob Dylan, maar voor veel mensen van mijn generatie was hij wel een belangrijke tolk van wat ons in de jaren zestig bezig hield. De twee liedjes waarmee ik hem het eerst leren kennen waren: The times they are a-changing en Blowing in the wind.
The times they are a-changing,
de tijden zijn aan het veranderen, door Lennard Nijgh fraai vertaald als: Er komen andere tijden. Dat gevoel leefde vijftig jaar geleden, toen Dylan het lied schreef, heel sterk, zeker onder jonge mensen. Het gevoel dat alles anders, beter gaat worden. Het gevoel dat er een tijd op komst was waarin wij zouden zorgen voor rechtvaardigheid, vrede, voor een omgekeerde wereld.
We leven naar mijn gevoel opnieuw in een tijd waarin veel, haast alles lijkt te veranderen. Opnieuw krijgen de schrijvers en geleerden, de regeerders en partijjongens, de gevestigde orde er van langs. Opnieuw klinkt het: de man bovenaan is de laagste van straks – want er komen andere tijden. Toch heb ik het gevoel dat het anders is dan toen. Ik proef minder idealisme, en meer boosheid en angst voor het ongewisse. Wat er moet veranderen lijkt vooral te zijn dat er van alles moet blijven, dat er minder moet veranderen.
Ons leven bestaat steeds opnieuw uit andere tijden. Wat we gewend zijn, verandert: onze levensstijl, de politiek, het onderwijs, de taal, de mode, wat er op tafel staat voor het eten. Niets is hetzelfde als jaren geleden. Alles verandert.
Het is raar gesteld met die veranderingen. Als ik luister naar mensen om me heen of op de televisie, of op Facebook, maar ook in mezelf, dan proef ik verschillende manieren om met veranderingen om te gaan.

Uitzien – Soms kun je echt uitzien naar veranderingen, misschien zelfs ongeduldig. Er gaat iets moois gebeuren. Je bent ontevreden met het leven zoals het nu is, je wilt het beter krijgen of beter maken. En daar hebben je ook veel voor over. Mensen vertrekken uit oorlog en armoede naar Europa of Amerika in de hoop dat het daar beter zal zijn. Maar ook: mensen gaan meer sporten, gezonder eten, meer boeken lezen, bewuster in het leven staan, een nieuwe baan zoeken, een baan die beter bij ze past. Je probeert opnieuw te beginnen. Het is niet toevallig dat het televisieprogramma Ik Vertrek zo populair is. Ik denk dat in ieder van ons wel eens het verlangen leeft om alles achter je te laten en ergens anders een nieuwe toekomst te zoeken.

Bang – Aan de andere kant zijn we soms ook bang voor veranderingen en verzetten we ons ertegen. We willen stabiliteit en zekerheid in ons leven. Vooral als anderen een appèl op ons doen om te veranderen, zetten we maar al te vaak de voeten in het zand. We voelen ons aangevallen en ondergewaardeerd. Het is tekenend hoe het maatschappelijk debat van vandaag geleid wordt door verzet tegen veranderingen. Nieuwe mensen die in onze buurt moeten komen wonen, een Piet die niet meer zwart mag zijn, windmolens in onze achtertuin – we zijn er bang voor en we worden er boos over.

Moedeloos – Uitzien naar veranderingen of bang zijn voor veranderingen? Er zijn ook momenten dat je moedeloos wordt en de hoop op veranderingen opgeeft. Dezelfde Bob Dylan die zo strijdlustig zon over de tijden die veranderen, zong ook dat andere beroemde lied: Blowin’ in the wind. Hoe lang moet een mens nog op weg zijn voordat hij echt mens wordt? Hoeveel kanonskogels moeten er nog afgevuurd worden voordat de kanonnen zwijgen? Hoeveel oren hebben mensen nodig voordat ze anderen horen huilen? Het antwoord verwaait in de wind. Hoeveel doden moeten er nog vallen in Aleppo? Hoeveel graden moet temperatuur van de aarde nog stijgen? Hoeveel scheldpartijen en pesterijen kan een mens nog hebben?
Het begint toch zeker altijd weer opnieuw, alsof er niets gebeurd is. De geschiedenis herhaalt zich, er is niets nieuws onder de zon. “Het is weer zover, het is weer advent,” zegt een bekend kinderliedje. Je draait steeds in een kringetje rond, zo rond en gesloten als de adventskrans. Ik hoorde weer dat liedje van Cornelis Vreeswijk uit de jaren zeventig: “Misschien wordt het morgen beter, maar het wordt toch nooit goed.”
Het oude en rijke verhaal van Maria en Elizabet gaat in tegen die moedeloosheid. Het wordt beter, niet alleen morgen, maar ook overmorgen, en daarna, en daarna. Het wordt wél goed. Ik haal twee elementen uit dat verhaal: Maria wordt gegroet – en Maria gaat op weg.

Groeten – In de eerste plaats vertelt het verhaal hoe Maria gegroet wordt. En niet eenvoudigweg met hoi, of hallo. Er wordt iets gezegd over genade. In sommige vertalingen wordt het woord: zegenen gebruikt. Je bent goed, er is iets goeds met jou. En God, die verre ongrijpbare, wazige God, die is jou nabij.
Er bestaat een ontroerende preek van pater Jan van Kilsdonk, waarin hij beschrijft hoe hij als klein jongetje uit een dorp voor het eerst in de grote stad kwam – Nijmegen – en daar de vreemde ervaring had: hier groeten de mensen elkaar niet. “De stad is de wereld waar mensen elkaar niet groeten, maar voorbij lopen. Groeten betekent dat mensen elkaar een beetje willen kennen. Groeten kan een verrassing zijn, kan warmte zijn: ik zie je staan, ik ken je, wij horen bij elkaar.”
Maria schrok van die groet, staat er. Iemand die niet gewenst is om begroet en gezegend te worden, zal ervan schrikken. Je weet niet wat je ermee aanmoet. En zeker niet als je ook nog gezegd wordt dat God jou nabij is. Zo’n groet gaat verder dan de routine van: “Hallo, hoe gaat het? – Nou, goed, z’n gangetje.” Écht groeten gaat verder. Ik herinner me een pastor die in zo’n geval wel eens verder vroeg: ben je nog wel gelukkig? Dat gaf een schrikeffect. Mensen moesten erom lachen, of ze vonden het irritant. Maar het opende soms ook de weg voor een gesprek dat verder ging dan het alledaagse. Echt groeten opent de weg naar verandering, het maakt een eind aan moedeloosheid, machteloosheid en berusting.

Op weg – Als je zo gezegend wordt, dan kun je ook uit je schulp kruipen en op weg gaan. Haastig, staat er deze vertaling. In de oorspronkelijke Griekse tekst staat er het woord anastasa, verwant met het woord anastasis: opstanding, verrijzenis. Het bezoek van de engel deed Maria opstaan om op weg te gaan. Hetzelfde woord wordt trouwens gebruikt in het verhaal over de leerlingen in Emmaüs na de ontmoeting waarin ze Jezus hadden herkend: ze stonden op en gingen naar Jeruzalem.
Maria staat op, ze verrijst, ze komt tot leven om haar verhaal te vertellen aan Elizabet. En dat vertellen wordt een lied, een psalm: Magnificat. Een lied over een God die de onmacht van de mensen ziet, hun huilen hoort, en die vrij maakt. Een God die verandering tot stand brengt: verandering in mij, en verandering in de wereld. De patsers worden van hun troon gehaald, wie zijn neergebogen mogen opstaan. Mijn eigen verhaal, zingt Maria, wordt het verhaal van de wereld.
Veranderingen genoeg in onze wereld. Veranderingen om bang van te zijn, om tegenop te zien. Wat mooi als je kunt uitzien naar veranderingen. Als je blijft geloven dat veel, zo niet alles, uiteindelijk wél goed zal komen. Als je daar je ogen voor kunt openen.

Draaien we in een kringetje rond? Misschien wel, maar onze kringetjes vormen wel een spiraal. Er zit vooruitgang in. Moeilijk te zien als je ergens midden in die spiraal zit. Dan heb je het gevoel dat je niet vooruit komt. En toch kom je verder. Terwijl we doordraaien in de kring van dag en nacht, jaar op jaar, elk jaar opnieuw advent en kerstmis, komen we langzaam stapjes verder. Dat mogen we vermoeden, hopen en geloven.