Wat vind je ervan?

Een overweging (hier iets ingekort en bewerkt) in de Trefpuntkerk in Glimmen, op 7 april 2019. Naar aanleiding van het evangelieverhaal uit Johannes 8: 3-11.


De Schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw bij Jezus die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in hun midden en zeiden tegen Jezus: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?” Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem aan konden klagen.
Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond. Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: “Wie van jullie zonder zonde is, laat die de eerste steen naar haar werpen.” Hij bukte zich weer en schreef weer op de grond.
Toen ze dat hoorden, gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen met de vrouw die in het midden stond. Jezus richtte zich op en vroeg haar: “Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?” “Niemand, heer,” zei ze. “Ik veroordeel u ook niet,” zei Jezus. “Ga naar huis en zondig vanaf nu niet meer.”


Het verhaal heeft al een hele geschiedenis. Ik las op Wikipedia dat het wel heel oud is, maar niet in alle oude handschriften is opgenomen. Volgens de kerkvader Augustinus is het zelfs een riskant verhaal: mensen met weinig geloof of vijanden van het geloof, zouden kunnen denken dat Jezus overspel zou goedkeuren.
In de Middeleeuwen werd vaak gedacht  dat de vrouw uit het verhaal Maria Magdalena is geweest. Zij wordt vaak voorgesteld, ook in de kunst, als een boetvaardige zondares. En haar zonde heeft dan vooral met seks en losbandigheid te maken, hoewel dat in de evangelieverhalen helemaal niet wordt verteld. Ik denk persoonlijk dat sommige machthebbers in de kerk (mannen dus) graag Maria Magdalena koppelden aan de overspelige vrouw, als tegenwicht voor de grote populariteit die Maria Magdalena in de Middeleeuwen had onder het gewone volk, vooral in Frankrijk.
De heilige Hieronymus, die de Bijbel in het Latijn vertaalde, noemde dit verhaal al in de vierde eeuw pericope adulterae. In de meeste bijbelvertalingen wordt dat vertaald met: De overspelige vrouw. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat erboven: De vrouw op overspel betrapt. Een subtiel verschil. Als je het hebt over een overspelige vrouw, dan lijkt het iemand te zijn die er een gewoonte, een levensstijl van gemaakt heeft om vreemd te gaan. Je hebt het dan over een  karaktertrek. Als je zegt dat iemand op overspel is betrapt, dan kan het best een eenmalige misstap geweest zijn.
Toch heb ik ook bij dat kopje mijn vraagtekens. Als we het over overspel hebben, moet er toch ook een man geweest zijn (of een andere vrouw).  En is er geen slachtoffer van het overspel, is er niet iemand die zoals dat heet bedrogen wordt?
De titel van het Hieronymusis bovendien allesbehalve neutraal: het legt bij voorbaat de schuld bij de vrouw. Die neiging is maar al te actueel. Amnesty International voert nog steeds campagne tegen de steniging van zogenaamde overspelige vrouwen in Soedan, Nigeria en Iran.  En daar is de term ‘overspel’ niet zelden een etiket dat  wordt geplakt op verkrachting of gedwongen prostitutie. De sharia, die voorschrijft dat overspelige vrouwen moeten gestenigd worden, lijkt verbazend sterk op de wet van Mozes waarover de Schriftgeleerden en Farizeeën het hebben.  Maar de mannen die van het overspel profiteren worden zelden of nooit beschuldigd of opgepakt.  Overigens: in de wet van Mozes (Deuteronomium) staat dat zowel de man als de vrouw gestenigd moeten worden, maar dat lijken de Schriftgeleerden in ons verhaal even vergeten te hebben.
Het verhaal is dus de traditie ingegaan met dat kopje De overspelige vouw. Maar je zou er ook heel andere kopjes boven kunnen zetten. Bijvoorbeeld De afgang van de Schriftgeleerden en Farizeeën. Of misschien Jezus veroordeelt niet, Of De wet van Mozes is ook niet het laatste woord. Ik heb er voor de dienst van vandaag eens een ander kopje boven gezet.  Die vraag van de Schriftgeleerden en Farizeeën:  Wat vindt u daarvan?

Misschien is het de leeftijd, maar ik heb het gevoel dat we steeds vaker die vraag krijgen: Wat vind je daarvan? Je leest, ziet, hoort van alles en je moet er meteen een mening over geven. Is het goed is slecht? Mag het of mag het niet? Op televisie krijgen mensen een microfoon onder de neus en moeten dan maar direct reageren op de laatste nieuwsberichten, of hun mening geven over wat dan ook. Wie durft nog  te zeggen: dat weet ik niet, daar moet ik eerst eens over nadenken. Toen Thierry Baudet dat ooit in de kamer zei, werd hij weggehoond.  Je moet je antwoord direct klaar hebben, vond iedereen. En daar moest ík weer even over nadenken.
De sociale media, Facebook, Whatsapp, Twitter lijken ons op te dringen om op alles te reageren, liefst zo snel en zo scherp mogelijk. En ze helpen ons graag om elkaar te stenigen met botte commentaren – en als je zelf de woorden niet kunt vinden, zijn er nog icoontjes en plaatjes om snel en makkelijk te laten zien hoe je ergens over denkt.
Een van de grote veranderingen  toen ik in 2011 met pensioen ging, was de opluchting dat ik niet meer overal meteen een oordeel over hoefde te geven. Als docent was mijn taak niet alleen om studenten van alles te leren en te inspireren, maar ook om tentamens en scripties te beoordelen. Als hoofd van een afdeling moest ik vaak beslissingen nemen, knopen doorhakken en functioneringsgesprekken voeren met medewerkers. Als voorzitter van de examencommissie moest ik beslissen over conflicten tussen studenten en docenten, moest ik maatregelen nemen bij fraude in tentamens of werkstukken.
Niet alleen bij docenten, bij iedereen komt het voor. Je moet een mening hebben. Als overheidsdienaar, als medewerker van een bedrijf, als bestuurder van een sportvereniging, als klant van een winkel, als ouder in een gezin (vooral met pubers die van alles willen en uitspoken) – iedereen krijgt die vraag voorgelegd: Wat vind je ervan?

Wat zegt het verhaal mij dan over dat oordelen? Ik probeer er voorzichtig wat uit te halen.
In de eerste plaats lees ik dat Jezus de tijd neemt voordat hij met een oordeel komt. Hij bukt zich en schrijft met zijn vinger op de grond. In sommige vertalingen staat ook: hij schrijft in het stof, of in het zand. Zo wint hij tijd, lijkt het. Om na te denken, om de vraag goed te laten bezinken.
Wát hij schrijft is voor het verhaal blijkbaar niet belangrijk, maar we zouden het allemaal best willen weten. Daar kun je mooi over fantaseren. Toen ik deze overweging aan het voorbereiden was, verscheen er op mijn Facebookpagina een foto die bij mij een lichtje deed branden. Iemand stuurde een foto van het natte zand op het strand waar haar vriend met zijn vingers in had geschreven: Heidi, I love you. Met een hartje. Misschien, fantaseer ik even,  heeft Jezus wel zoiets geschreven.
In de eerste plaats Heidi: een naam. Hoe de vrouw heet, wordt in het hele verhaal niet verteld. Voor de Schriftgeleerden en Farizeeën , maar ook voor de evangelist Johannes, was de vrouw een ‘geval’. Maar een oordeel gaat nooit over een geval, maar altijd over iemand. Als je dat vergeet, als je dat niet beseft, klopt er iets niet met je oordeel. Heidi dus, of hoe ze ook geheten mag hebben.
En in de tweede plaats: I love you. Achter een oordeel zou altijd liefde moeten zitten. Of minstens: warmte, respect. Iedere mens, wat hij of zij ook verkeerd doet, heeft een eigen waarde. Ieder oordeel zou je moeten geven vanuit zoiets als compassie.
In haar boek Compassie geeft Karen Armstrong aan dat het wezen van compassie is: behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden, want andere mensen zijn net zoals jij. Als je op het punt staat om iemand te veroordelen, bedenk dan of hij ook zo veroordeeld zou willen worden over wat jij verkeerd hebt gedaan.
Ik las wat Abel Herzberg, overlevende van de holocaust, ooit zei over de berechting van oorlogsmisdadigers. Hij vindt dat een rechter alleen maar recht kan spreken als hij zichzelf de vraag kan stellen of hij zelf in een positie had kunnen komen om die misdaden te plegen.
En een eigen ervaring, iets minder beladen: als voorzitter van de examencommissie moest ik af en toe studenten bestraffend toespreken over hun studievertraging. Maar ik kon nooit nalaten om erbij te vertellen dat ik zelf ook twaalf jaar over mijn studie had gedaan. Dat schiep een band.  En, hoopte ik, het liet zien dat het toch nog op z’n pootjes terecht kon komen.
De ander is net zo als jij. En  jij bent net zo als de ander. En je zou willen dat die ander jou ziet, jou respecteert, van je houdt. Je hebt gezichten, meer dat twee: goed en kwaad, angstig en zeker, vreugdevol en verdrietig. En je zou willen dat de ander oog heeft voor wat mooi en goed is in jou. Maak mijn gezicht mooi. En dat wat niet mooi is in mij, en in de ander? Misschien mag het wel blijven bestaan.

Betekent  liefde of de compassie dan dat je dan overal maar ja en amen op moet zeggen? Waar kwaad wordt gedaan, zijn er ook slachtoffers. Moet je die in de kou laten staan? Hebben die er geen recht op dat het kwaad benoemd wordt, dat er excuus wordt aangeboden, dat er boete gedaan wordt? Is er dan geen verschil tussen wat goed is en wat kwaad? Had Augustinus  gelijk met zijn vrees dat de lezers van het verhaal zouden kunnen denken dat Jezus overspel  goedkeurt?
Als je dat uit het verhaal haalt, heb je niet tot het eind doorgelezen. Jezus beschouwt het overspel van de vrouw wel degelijk als zonde. Maar hij  wil de vrouw niet verwerpen. Wat een mens gedaan heeft , kan fout zijn, afschuwelijk, kan straf verdienen. Maar die mens zelf moet heel blijven – of  geheeld worden. Elk oordeel moet ruimte bieden om opnieuw te beginnen, goed uitzicht.
Het verhaal van vandaag zegt niet dat je alles maar goed moet keuren, dat je de wet van Mozes, en alle andere wetten, regels, gedragscodes maar aan je laats moet lappen. Wel dat regels niet in steen geschreven hoeven te zijn. Je oordeel moet ook uit je hart komen. Je oordeel hoeft niet de wind van voren te geven, maar zou licht moeten geven, ruimte moeten scheppen om iets nieuws te beginnen.  Een goed oordeel blijft niet staren op wat vroeger was, maar het nodigt een ander uit om iets nieuws te beginnen.
Wat een geluk om te leven in een land waar het strafrecht niet alleen dient om af te rekenen maar ook, en misschien vooral, om nieuwe kansen te scheppen. Wat een geluk als je leeft in een omgeving die van jou niet het onderste uit de kan vraagt. In een gezin waar na elke ruzie weer een nieuwe start gemaakt kan worden, in een baan waar fouten niet alleen afgestraft worden maar ook dienen om van te leren. In een school  waar docenten je niet wegzetten met je onvoldoende maar je moed inspreken en helpen bij de herkansing.
We zijn niet geroepen om ten koste van alles wetten en regels te handhaven, niet om te veroordelen en te straffen, maar uiteindelijk en vooral om goed te zorgen voor elkaar. Niet oordelen en veroordelen staat voorop, maar liefde en zorg. Elkaar op handen dragen. Zoals wij vermoeden, hopen, geloven dat God ons op handen draagt.